App "VSM" naar 31613564355 om te meten hoe sterk jouw organisatie is
Het Viable System Model (VSM), ontwikkeld door Stafford Beer, is een raamwerk om organisaties te begrijpen en in te richten als “levensvatbare systemen”. Eén van de meest kenmerkende aspecten van het VSM is de recursie: elk onderdeel (met name het ‘operationele’ deel, ofwel System 1) kan worden gezien als een kleiner levensvatbaar systeem binnen het grotere geheel. Dit artikel belicht hoe die recursie specifiek via System 1 tot stand komt en welke voordelen dat biedt voor (1) het opleiden van eigen senior management en (2) het versterken van zelfmanagement en autonomie, tot op het niveau van de individuele medewerker.
1. Recursie binnen het VSM: Focus op System 1
1.1 Wat is System 1?
In het VSM bestaat elk “levensvatbaar systeem” op het hoogste niveau uit vijf subsysteemfuncties (System 1 t/m 5).
1.2 Hoe werkt recursie via System 1?
De recursie in het VSM betekent dat elk System 1 op zijn beurt weer een (volledig) levensvatbaar systeem is, met daarin opnieuw Systems 1 t/m 5. Met andere woorden:
Op het hoogste niveau is de hele organisatie één groot levensvatbaar systeem.
Binnen dat systeem vind je System 1-eenheden (bijv. verschillende businessunits of afdelingen) die elk weer functioneren als een eigen “mini-organisatie”.
Ieder van die afdelingen (System 1-eenheden) kan zelf ook System 1-eenheden hebben (bijv. teams).
Uiteindelijk kun je op die manier doordringen tot de laag van individuele medewerkers, die ieder hun eigen mini-VSM vormen.
De recursie loopt dus vanuit de top (de hele organisatie) naar beneden (afdelingen, teams, individuele medewerkers) specifiek via System 1. De hogere systemen (2, 3, 4 en 5) op een bepaald niveau zijn het ondersteunende metasysteem voor dat niveau, maar zij “kopiëren” zichzelf niet lineair door alle lagen heen. Het is juist System 1 dat — op elk niveau — weer een nieuw VSM vormt.
2. Voordeel 1: Opleiding van eigen senior management
2.1 Junior management spiegelt senior management
Doordat elk System 1 op lager niveau een nieuw VSM (met eigen Systems 2–5) vormt, zie je dat wat het senior management op het hogere niveau doet, gespiegeld wordt door het ‘junior management’ op het lagere niveau. Concreet:
Omdat het steeds weer System 1 is dat zich als een zelfstandig VSM gedraagt, worden de principes van leidinggeven, beleidsbepaling en strategie dus herhaald op elk niveau. Dit heeft belangrijke consequenties:
Een uniforme managementtaal: iedereen in de organisatie leert en hanteert dezelfde VSM-concepten (System 1–5), maar toegepast op de eigen schaal.
Leercyclus voor senior management: de input (en feedback) van lagere niveaus is gestructureerd volgens dezelfde opzet (Systems 2–5). Zo krijgt de top meer inzicht in hoe hun beslissingen op lagere schaal werken en worden er van onderop voortdurend verbeteringen en lessen aangedragen.
Continu verbeteren: omdat elk niveau als geheel levensvatbaar is, kan het zichzelf verbeteren en die verbeteringen opschalen naar het hogere niveau. Zo “leert” het senior management voortdurend vanuit de eigen System 1-eenheden.
3. Voordeel 2: Zelfmanagement dankzij recursie op individueel niveau
3.1 De individuele medewerker als laagste System 1
Uiteindelijk is het laagste recursieniveau de individuele medewerker, die zijn of haar eigen System 1 vormt. Ook hier wordt een mini-VSM zichtbaar:
De kern van de recursie zit echter in het feit dat de medewerker een eigen ‘operationeel systeem’ (System 1) is binnen het grotere VSM. De andere systemen (2–5) bestaan op hetzelfde niveau — in deze context dus “in” de medewerker zelf (hoe klein of informeel dat ook is). Hierdoor ontstaat:
3.2 Leren door zelfmanagement
Omdat elk niveau zelfstandig kan leren, ontstaat er een cultuur waarin iedereen zich continu ontwikkelt. Individuele medewerkers reflecteren (System 5), passen nieuwe werkwijzen toe (System 4) en coördineren met collega’s (System 2). Eventuele problemen of successen die hieruit voortkomen, worden via de verantwoordingslijnen van het VSM doorgegeven naar hogere niveaus. Hierdoor leren zowel de individuele medewerker als de gehele organisatie.
4. Praktische voorwaarden voor succesvolle implementatie
4.1 Duidelijkheid over verantwoordelijkheden
Autonomie en zelfmanagement ontstaan niet zomaar. Organisaties die werken met VSM moeten duidelijk maken welke verantwoordelijkheden bij elk System 1 (en dus elk niveau) liggen en hoe die worden ondersteund door het metasysteem (Systems 2–5 op datzelfde niveau).
4.2 Opleiding in VSM-denken
Medewerkers en managers moeten de basisprincipes van VSM begrijpen, zodat zij weten hoe zij hun eigen “mini-VSM” kunnen inrichten en hoe de escalatie- en feedbacklijnen lopen. Zonder deze gedeelde kennis kan recursie verwarrend zijn in plaats van verhelderend.
4.3 Psychologische veiligheid
Zelfmanagement vraagt om een cultuur waarin mensen durven leren, fouten mogen maken en actief meedenken. Metasystemen (Systems 2–5) moeten een veilige omgeving scheppen waar dialoog, feedback en experimenteren wordt gestimuleerd.
5. Conclusie
Het recursieve karakter van het Viable System Model (VSM) draait om het feit dat System 1 zich op elk niveau herhaalt en daarbinnen fungeert als een eigen, levensvatbaar systeem. Deze recursie levert twee grote voordelen op:
Opleiding van eigen senior management: omdat elke laag een afspiegeling is van de bovenliggende laag, ontstaat een leer- en feedbackcyclus die het senior management continu traint. De operationele eenheden (System 1) en hun lokale “junior management” (hun eigen Systems 2–5) geven inzicht in wat wel en niet werkt, waardoor ook de top zich blijft ontwikkelen.
Zelfmanagement en autonomie: tot op het niveau van de individuele medewerker (het laagste System 1) ontstaat autonomie. Iedereen krijgt de verantwoordelijkheid en middelen om het eigen werk te organiseren, coördineren en voortdurend te verbeteren. Dit leidt tot hoger eigenaarschap, motivatie en wendbaarheid.
Wanneer een organisatie de recursie via System 1 helder omarmt en versterkt met een goed metasysteem (Systemen 2–5 op elk niveau), ontstaat een sterk en wendbaar geheel. Zo kan de hele organisatie — van top tot werkvloer — niet alleen overleven in een dynamische omgeving, maar ook duurzaam groeien en innoveren.